Hoofdstuk 15
Jossie moest naar een feestje ergens in Londen. Eerdere niet-begeerde reizen na afloop van de rennen indachtig reed ik toen re weg was behoedzaam de weg af naar de dichtstbijzijnde telefooncel. Ik werd niet gevolgd, voor zover ik het kon bekijken.
Toen de telefoon voor de twintigste keer overging – ik had het al nagenoeg opgegeven - nam Hilary Margaret Pinlock op en zei buiten adem dat ze nét thuiskwam. Ze was wezen tennissen.
'Heb je iets te doen vanavond?' vroeg ik.
'Niets speciaals.'
'Kan ik bij je langskomen?'
'Best.' Ze aarzelde heel even. 'Wat wil je? Eten? Een bed?'
'Een oor,' zei ik. 'En misschien een bord bruine bonen. Maar geen bed.'
'Oké,' zei ze kalm. 'Waar ben je nu? Weet je hoe je moet rijden?'
Ze legde me duidelijk uit hoe ik bij haar moest komen en veertig minuten later stopte ik voor een groot Edwardiaans huis, gelegen aan een lommerrijke weg in een van de naar alle kanten uitwaaierende buitenwijken van een stadje in Surrey. Hilary, zo bleek, bewoonde de parterre: twee kamers met hoge plafonds, een moderne keuken, een functioneel ingerichte badkamer en een gezellige ouderwetse serre met planten, rotan armstoelen en een paar treden die naar een verwaarloosde tuin leidden.
Binnen was alles ordelijk en georganiseerd, en op een futloze manier comfortabel. Solide gemakkelijke stoelen met doffe bekleding, zware fluwelen gordijnen die weliswaar van goede kwaliteit waren maar een doodse kleur ergens tussen bruin en groen hadden, en een tapijt met een patroon in olijfgroen en reebruin. Het huis van een energieke academica die van nature niet gevoelig was voor indirect licht. Ik vroeg me af hoe vaak ze die aparte, vuurrode mantel zou dragen.
De avondzon scheen nog in de serre en zo zaten we in de rotanstoelen sherry te drinken, omgeven door het groen van rubberplanten en palmen en gatenplanten.
'Ik heb geen hekel aan water geven,' zei Hilary. 'Maar ik haat tuinieren. Die mensen boven horen eigenlijk de tuin bij te houden, maar die doen het niet.' Ze wuifde vol afschuw in de richting van de verwilderde struiken, de ongesnoeide rozen, de met onkruid begroeide paden en de uitgedroogde koffiekleurige sprietjes van het niet-gemaaide gras van vorig jaar.
'Het is beter dan beton,' zei ik.
'Ik kan jou mooi gebruiken als parabel voor de kinderen,' zei ze glimlachend.
'Hoe dat zo?'
'Als het slecht gaat: incasseer wat moet en wees blij dat het niet erger is.'
Onaangenaam verrast maakte ik een protesterend keelgeluid. 'Tja,' zei ik hulpeloos, 'wat moet je anders?'
'Gillend alle instanties aflopen.'
'Om een tuinman?'
'Je weet bliksems goed wat ik bedoel.'
'Incasseren is net zo iets als belasting,' zei ik. 'Je bent wel gek als je meer betaalt dan je moet, maar je kunt er niet altijd onderuit.'
Ze knikte en zei: 'En je kunt gaan zitten grienen of het blijmoedig accepteren.'
Ze nam beheerst een slokje van haar sherry en vroeg me naar het doel van mijn komst.
'Ik wil een pakje bij je in bewaring geven,' zei ik.
'Maar natuurlijk.'
'En dat je naar een nogal lang verhaal luistert, zodat...' Ik zweeg even. 'Ik bedoel, ik wil dat er iemand is die weet...' Ik zweeg opnieuw.
'Voor het geval je weer verdwijnt?' zei ze op zakelijke toon.
Ik was haar dankbaar voor haar kalmte.
'Ja,' zei ik. Ik vertelde van mijn ontmoeting met Vivian Iverson op de renbaan, en van onze ideeën over verzekeringen, springplanken en rotsblokken. 'Met andere woorden,' zei ik ten slotte, 'als je wilt word jij mijn rotsblok.'
Ze zei: 'Je kunt rotsvast op me vertrouwen.'
'Goed,' zei ik, 'ik heb een verzegeld pakje gefotokopieerde documenten meegebracht. Het ligt in mijn auto.'
'Ga halen,' zei ze.
Ik ging naar buiten en haalde de dikke enveloppe uit de kofferruimte. Gewoontegetrouw keek ik op de grond achter in de auto en speurde ik de vredige straat af. Er kroop niemand weg voor zover ik kon zien en er was niemand die me bespiedde. Ik was ook niet gevolgd vanaf de renbaan, dat wist ik zeker.
De rest van mijn leven over mijn schouder achterom kijken.
Ik nam het pakje mee naar binnen en gaf het aan Hilary. Ook kreeg ze de negatieven van haar foto's terug - ik vertelde haar dat ik al extra afdrukken had - en ze legde alles op het tafeltje naast zich. Ik moest gaan zitten en verder gaan met mijn verhaal.
'Ik zal je wat dingen over mijn vak vertellen,' zei ik. 'Dan begrijp je alles beter.' Ik zakte behaaglijk vermoeid onderuit in de rotanstoel en zag de serieuze belangstelling op haar krachtige, alledaagse gezicht. Jammer van die bril, dacht ik.
'Een accountant die lang in een bepaald gebied werkt, vooral een gebied als een plattelandsstadje, krijgt op den duur een totaalbeeld van het leven ter plaatse.'
'Dat snap ik,' zei ze. 'Ga verder.'
'De transacties van de ene cliënt duiken doorgaans weer op in de boeken van anderen. Een trainer van renpaarden koopt bij voorbeeld paardevoer van een foerageur. Ik controleer de factuur voor de boeken van de trainer, maar omdat de foerageur ook een cliënt van me is, kom ik de factuur later nog eens tegen. Ik zie dat de foerageur een aannemer heeft betaald voor een verbouwing van zijn huis en later kom ik in de boeken van de aannemer tegen wat híj heeft betaald voor de stenen en de specie. Ik zie dat een jockey zoveel pond heeft betaald voor een luchttaxi en later zie ik dat bedrag weer terug als ontvangen van de jockey, omdat het luchttaxibedrijf ook een cliënt van me is. Ik zie de geldstroom rondgaan... de verwevenheid van belangen... het handelspatroon van de buurt. Ik leer de namen van leveranciers kennen, de omvang van bedrijven, de soorten diensten waar mensen gebruik van maken. Mijn kennis groeit totdat ik een soort kaart van een uitgestrekt landschap in mijn hoofd heb, waarin al de namen vertrouwd zijn en op de juiste plaats staan.'
'Fascinerend,' zei Hilary.
'Als er nu,' zei ik, 'een volkomen onbekende naam opduikt, die je op geen enkele wijze met iets anders in verband kunt brengen, ga je vragen stellen. Eerst aan jezelf, dan aan anderen. Discreet. En zo kreeg ik last met twee reuzen van misdadigers, genaamd Glitberg en Ownslow.'
'Het klinkt alsof het variété-artiesten zijn.'
'Ze zijn zo komisch als de Zwarte Dood.' Mismoedig nam ik een slokje sherry, 'Ze zaten bij de gemeente en de jaarlijkse controle en het verdere accountantswerk van de gemeente waren in handen van een groot kantoor in Londen, dat natuurlijk niet vertrouwd was met de plaatselijke verhoudingen, Ownslow en Glitberg hadden een aannemingsbedrijf te voorschijn getoverd dat National Construction (Wessex) Limited heette, waarmee ze elk meer dan een miljoen pond aan belastinggeld in eigen zak hebben laten verdwijnen. En een cliënt van mij, de eigenaar van een bedrijf in bouwmaterialen, had verscheidene cheques ontvangen van National Construction (Wessex). Ik had nooit in een ander verband van National Construction (Wessex) gehoord en ik stelde mijn cliënt een paar lastige vragen, waarop hij reageerde met pure paniek. Glitberg en Ownslow kwamen voor de rechter en draaiden de gevangenis in; ze zwoeren dat ze zich zouden wreken.'
'Op jou?'
'Op mij.'
'Niet zo best.'
'Een paar weken later gebeurde er iets dergelijks,' zei ik. 'Ik stuitte op een paar merkwaardige betalingen die een directeur van een bedrijf in elektronika via de bedrijfscomputer had gedaan. Hij heette Connaught Powys. Hij had zijn bedrijf voor meer dan een kwart miljoen getild en ook hij zwoer toen hij de gevangenis in ging dat ik nog niet van hem af was. Op het moment is hij er weer uit, evenals Glitberg en Ownslow. Sinds die tijd zijn er hoofdzakelijk door mijn toedoen nog twee grote verduisteraars door de mand gevallen; alle twee kregen ze celstraffen en alle twee bezwoeren ze me elk voor zich dat ze me mijn poten zouden breken en mijn strot afsnijden.' Ik zuchtte. 'Gelukkig zitten die nog vast.'
'En ik maar denken dat een accountant een saai leven heeft!'
'Sommige misschien wel.' Ik dronk mijn glas leeg. 'Behalve mijn persoon hebben die vijf verduisteraars nog iets gemeen, en dat is dat er nooit een cent is teruggevonden van wat ze gestolen hebben.'
'O nee?' Ze scheen dat niet van erg groot belang te vinden. 'Dat zal allemaal wel onder een andere naam op bankrekeningen staan.
Ik schudde mijn hoofd. 'Dat kan alleen als het op letterlijk duizenden piepkleine rekeningetjes staat, maar dat lijkt me niet waarschijnlijk.'
'Hoe zo?'
'Banken zijn tegenwoordig verplicht om elke bankrekening bij de belasting op te geven waarover aan rente jaarlijks vijftien pond of meer wordt uitgekeerd. Dat betekent dat elke rekening waar meer dan drie- of vierhonderd pond op staat bij de belasting bekend is.'
'Nooit geweten,' zei ze droogjes,
'Hoe dan ook,' zei ik, 'ik wilde weten of het misschien Powys of Glitberg of Ownslow was die me had ontvoerd, om wraak te nemen, dus toen heb ik het ze gevraagd.'
'Mijn hemel.'
'Zeg dat wel. Het was niet zo'n goed idee. Ze zeiden geen ja en geen nee.' Ik haalde me de avond in de Vivat Club weer voor de geest. 'Maar ze zeiden wel iets anders tegen me...' zei ik, en vertelde Hilary wat dat was. Haar ogen werden groot achter haar brilleglazen en ze knikte een paar maal.
'Ja, ja,' zei ze.
'Dus,' zei ik. 'Nu zijn we weer een paar jaar verder en heb ik niet alleen een kaart van de omgeving in mijn hoofd maar ook een ruim overzicht over het grootste gedeelte van de renwereld met zijn talloze onderlinge verbindingen, Ik controleer de boeken van zoveel mensen uit dat wereldje dat hun levens voor me uitgespreid liggen als een tapijt, ik zie de raakvlakken, de overlappingen, en elke kleine transactie draagt bij tot mijn inzicht in het geheel. En als jockey maak ik er zelf deel van uit. Ik voel het weefsel om me heen. Ik weet wat een zadel kost en welke zadelmaker de beste zaken doet en welke eigenaren hun rekeningen niet betalen en wie er gokt en wie drinkt, wie spaart, wie aan liefdadige instellingen schenkt, wie er een maîtresse op nahoudt. Ik weet hoeveel de eigenares van het paard dat ik vandaag heb gereden betaald heeft voor de foto's die ze van hem heeft laten maken voor de kerstkaarten die ze vorig jaar heeft verstuurd, en hoeveel een bepaalde bookmaker voor zijn Rolls heeft gegeven, en zo ken ik nog duizenden van dit soort onschuldige feiten. Allemaal in elkaar grijpend, allemaal onschuldig. Pas als ze niet in elkaar grijpen... een jockey die plotseling meer uitgeeft dan hij verdiend heeft bij voorbeeld, waarna ik erachter kom dat hij een hele nieuwe handel heeft, waar hij geen cent van opgeeft... pas als de stukjes niet passen zie ik het monster in de golven. Vluchtig waargenomen, verborgen... maar wel degelijk aanwezig.'
'Zoals nu?' zei ze met gefronste wenkbrauwen. 'Je ijsberg?'
'Mmm.' Ik aarzelde. 'Weer een verduisteraar.'
'En deze — zal die je ook bezweren je je strot af te snijden als hij de gevangenis in gaat?'
Ik gaf niet meteen antwoord en ze voegde er laconiek aan toe: 'Of is het meer iemand die het mes trekt vóór het zover is?'
Ik grinnikte, zij het niet van harte. 'Nee hoor, niet met een rotsblok als jij.'
'Wees maar voorzichtig, Roland,' zei ze ernstig. 'Dit lijkt me niet bepaald een grapje.'
Ongedurig stond ze op en verhief zich in haar volle lengte tussen de palmbladeren, op haar manier al even dun als hun stengels.
'Kom mee naar de keuken. Wat wil je eten? Ik kan wel een Spaanse omelet maken, als je dat lekker vindt.'
Met mijn handen onder mijn hoofd zat ik aan de keukentafel en terwijl zij uien en aardappelen en groene paprika's klein sneed vertelde ik haar nog zo het een en ander, voor het merendeel hogelijk onethisch, want een accountant hoort zich niet uit te laten over de zakelijke beslommeringen van een cliënt. Ze luisterde met stijgende ontzetting en haar gekokkerel verliep steeds trager. Ten slotte legde ze haar mes neer en bleef gewoon staan luisteren.
'Je compagnon,' zei ze.
'Ik weet niet hoe vaak hij de andere kant op gekeken heeft,' zei ik, 'maar maandag... moet ik dat uitzoeken.'
'Ga naar de politie,' zei ze. 'Laat die het uitzoeken.'
'Nee, ik werk al zes jaar met Trevor samen. We hebben altijd goed met elkaar op kunnen schieten, en hij lijkt erg op me gesteld te zijn, op zijn afstandelijke manier. Ik kan hem nu niet zo maar verlinken.'
'Je gaat hem waarschuwen.'
'Ja,' zei ik. 'En ik zal hem vertellen van het bestaan… van het rotsblok.'
Ze ging weer verder met koken. Maar ze was er met haar hoofd niet bij, in haar blik was te zien hoe de gedachten elkaar afwisselden,
'Denk je dat je compagnon wist van die andere verduisteraars,' zei ze, 'en ze de hand boven het hoofd probeerde te houden?'
Ik schudde van nee. 'Glitberg en Ownslow niet. Absoluut niet. En die laatste twee ook niet. De firma’s waar die voor werkten waren allebei cliënten van mij, en Trevor had geen contact met ze. Maar Connaught Powys...' Ik zuchtte. 'Ik weet het echt niet. Trevor besteedde altijd ongeveer een week aan die firma; hij deed het onderzoek ter plaatse, dat doe je bijna altijd als het om een groot bedrijf gaat, en alleen omdat hij toen een maagzweer had ben ik er een keer heen gegaan. Connaught Powys had de pech dat ik in de smiezen had wat hij deed. Het is echt heel goed mogelijk dat Trevor de waarschuwingssignalen niet heeft gezien, want hij werkt niet altijd zoals ik.'
'Hoe bedoel je?'
'Kijk, heel wat accountantswerk is tamelijk mechanisch. Posten afchecken bij voorbeeld. Dat is de controle of cheques die in het kasboek staan genoteerd ook echt voor het aangegeven bedrag zijn uitgeschreven. Met andere woorden: als de boekhouder opschrijft dat cheque nummer 1234 is uitgeschreven op naam van Pietje Puk voor een bedrag van tachtig pond ter betaling van een lading zand, dan controleert de accountant of de bank ook inderdaad tachtig pond heeft betaald aan Pietje Puk voor cheque nummer 1234. Het is routinewerk en het neemt bij een omvangrijke boekhouding aardig wat tijd in beslag en vaak, of zelfs meestal, wordt het door een assistent gedaan, niet door de accountant zelf. Assistenten op ons kantoor komen en gaan, en ontwikkelen niet noodzakelijkerwijs een zintuig voor wat waarschijnlijk is. Die we nu hebben zouden geloof ik bij voorbeeld niet nagaan of Pietje Puk echt bestaat, en of hij zand verkocht, en of hij voor een bedrag van tachtig pond verkocht of maar voor vijftig afleverde en met de boekhouder de winst van dertig pond deelde.'
'Roland!'
Ik grinnikte. 'Er wordt zoveel gerommeld. Het zijn de gróte sjacheraars die dreigen je je strot af te snijden.'
Ze brak vier eieren in een schaal. 'Doe jij dan al het... eh... afchecken zelf?'
'Nee, niet alles. Dat zou me te veel tijd kosten. Maar bij sommige controles doe ik alles, en bij alle controles iets. Om voeling te houden. Om te weten waar ik aan toe ben.'
'Om in het landschap te passen,' zei ze.
'Ja.'
'En Trevor doet dat niet?'
'Een paar doet hij er wel zelf, maar over het algemeen niet, nee. Begrijp me goed, er zijn er meer die te werk gaan als Trevor, het is een volstrekt normale manier van doen.'
'Mag ik je een raad geven?' vroeg ze.
'Ja, laat maar horen.'
'Ga meteen naar de politie.'
'Dank je. Ga maar verder met die omelet.'
Ze smoorde hem in de pan en legde de helften, mals en zacht in het midden, op de bordjes. Hij smaakte als een getuigenis van haar eigen efficiëntie, de beste die ik ooit geproefd had. Later, bij de koffie, vertelde ik haar het een en ander over Jossie.
Ze keek in haar kopje, 'Hou je van haar?' vroeg ze.
'Ik weet het niet. Het is nog te vroeg om dat te kunnen zeggen.'
'Je klinkt alsof je hoteldebotel bent,' zei ze droogjes.
'Ik heb wel andere meisjes gekend. Maar dat was niet hetzelfde.' Ik keek naar haar voorovergebogen hoofd. Mijn mondhoeken krulden om. 'Als je je afvraagt of Jossie en ik,' zei ik, 'nee, dat niet.'
Met flitsende brilleglazen keek ze op; haar ogen begonnen plotseling te lachen en ze bloosde in haar hals. Ze gaf een niet erg directrice-achtige mening ten beste. 'Je bent een zak,' zei ze.
Het was een uur rijden van Hilary's huis naar het mijne. Voor zover ik kon zien werd ik niet gevolgd en was er niemand die ook maar enige belangstelling toonde.
Met de lichten uit reed ik rustig aan het laantje op naar mijn huis; de laatste honderd meter ging ik zonder gerucht te maken te voet op verkenning uit.
Alles aan mijn huis was donker en vredig. De lampen in de woonkamer van mijn buurvrouw, mevrouw Morris, schenen gedempt door het patroon in haar gordijnen. De nachtelijke hemel was bezaaid met sterren en de lucht was koel.
Ik bleef een tijdje staan luisteren en raakte geleidelijk aan meer op mijn gemak. Geen verschrikkingen in de schaduwen. Geen rampzalige zwarte gevangenissen die zich als levensgrote vallen voor mijn voeten openden. Geen strottenafsnijders met het mes in de hand.
Een leven van angst is geen leven, dacht ik; maar ik kon er niets aan doen.
Ik opende de huisdeur met mijn sleutel en deed alle lampen aan. Binnen werd ik verwelkomd door een vredige stilte en leegte. Ik haalde de auto op van het laantje, sloot mezelf op in mijn huis, deed de gordijnen dicht, zette de kachels aan en trok de behaaglijke illusie van veilig te zijn in mijn holletje als een deken om me heen.
Daarna zette ik een pot koffie, vond nog ergens wat cognac en installeerde me uitgebreid in een leunstoel met de oude dossiers van de misstappen van Powys, Glitberg en Ownslow.
Er is een tijd geweest dat ik elk detail in die papieren met mijn ogen dicht kon opdreunen, maar met de jaren was de herinnering eraan verbleekt. Ik trof aantekeningen in mijn eigen handschrift aan over gevolgtrekkingen waarvan ik me niet kon herinneren ze ooit gemaakt te hebben en conclusies zo bijtend als zoutzuur. Ik stond eerlijk gezegd versteld van de kwaliteit van het werk dat ik had gedaan, en het was vreemd ernaar te kijken van een objectieve afstand en met een onbevangen oog. Ik begon iets te begrijpen van het commentaar dat het had uitgelokt, al had ik het destijds beschouwd als een volstrekt normaal stuk werk, waar ik alleen maar goed mijn best op had gedaan. Aangenaam verrast glimlachte ik bij mezelf. In dat verre verleden moet ik een bezoeking zijn geweest voor verduisteraars. Tegenwoordig lag dat wel even anders, nu ik zes keer moest mikken voor ik Denby Crest in de peiling had.
Ik kwam pagina's met aantekeningen tegen over de werking van computers; de bijzonderheden daarvan was ik weer even snel vergeten als ik ze had geleerd tijdens een stoomcursus bij een firma in elektronika, net zo’n soort bedrijf als dat waar Powys werkte. Ik kon destijds precies ontrafelen en uiteenzetten wat hij had gedaan, wat ik heel leuk vond, maar wat hem nu juist zo razend had gemaakt. Dat was ijdelheid geweest van me, bedacht ik, en ik was nog steeds ijdel. Je vergapen aan je eigen werk is een van de ergere intellectuele doodzonden.
Ik zuchtte. Volmaakt zou ik toch nooit worden, dus waar maakte ik me druk over?
Het dossier Glitberg/Ownslow bevatte niets waaruit bleek dat zij de opslagloods hadden gekocht, maar naarmate mijn speurwerk naar aanwijzingen me verder voerde werd het wel steeds waarschijnlijker dat het ding notabene door Glitberg en Ownslow gebóúwd was - het enige concrete bouwwerk dat National Construction (Wessex) ooit had neergezet. Wie hele straten woningen kon verzinnen had natuurlijk weinig moeite met de bouw van een echte loods.
Het was me een raadsel waarom ze die nodig hadden gehad, terwijl toch verder alles op papier was geregeld.
Een verwaarloosd stuk dood kapitaal, en daar was ik in opgesloten. De politie had een telefoontje gekregen dat ik daar zat, en via de makelaar had het spoor zonder mankeren recht naar Ownslow en Glitberg geleid.
Waarom?
Ik bleef er nog geruime tijd over zitten nadenken. Toen dronk ik mijn koffie-cognac op en ging naar bed.
Ik haalde Jossie om tien uur in de grauwe ochtend op en we reden naar Portsmouth om daar de hovercraft naar Wight te nemen.
'Leve de nostalgie?' vroeg Jossie, 'Terug naar moeders pension?'
Ik knikte. 'Het zonnige eiland van mijn jeugd.'
'O ja?' Ze vatte het letterlijk op en keek veelbetekenend naar de bewolkte hemel.
'Het staat aan de kop van de Engelse zonneschijncompetitie.'
'Dat moesten ze in Torquay eens horen.'
In tien minuten vlogen we via de rede van Spithead de zee over, en toen we in Ryde aan land stapten hingen de wolken als een grauw laken achter ons boven het vasteland.
'Het is niet eerlijk,' zei Jossie glimlachend.
'Zo is het vaak.'
De stad glom van de nieuwe lenteverf en de régencegebouwen lagen proper en gracieus in de zon. Elk jaar voordat de vakantiegangers kwamen werd er grote schoonmaak gehouden en elke winter, als ze weer weg waren, zakte iedereen weer behaaglijk weg in pantoffels achter met zout aangekoekte ramen.
'De pier van Ryde,' zei ik, 'is zevenhonderd twee meter en zes en vijftig centimeter lang en werd geopend in 1814.'
'Dat interesseert me niet.'
'Er zijn circa zeshonderd hotels, motels en pensions op dit zonnige eiland.'
'Dat ook niet.'
'Negen stadjes, twee kastelen, een lading flamingo’s en de Parkhurst-gevangenis.'
'In godsnaam zeg, dat ook niet.'
'Mijn oom Rufus,' zei ik, 'was hoofduitmester bij de plaatselijke manege.'
'Allemachtig.'
'Als zijn assistent-uitmester,' zei ik, 'heb ik vanaf mijn zesde tussen de paarden rondgescharreld.'
'Dat begint ergens op te lijken.'
"s Winters, als de vakantiegangers naar huis waren, reed ik altijd de paarden en pony's af. En richtte jonge af. Ik kan me de tijd vrijwel niet heugen dat ik niet kon paardrijden, maar er zijn hier natuurlijk geen koersen. De eerste wedstrijd van mijn leven was de Isle of Wight Fox hounds point-to-point ginder op het vasteland, en toen ben ik gevallen.'
We wandelden langs de boulevard, waar de uiteinden van Jossies lange groene sjaal als wimpels wapperden in de wind. Ze maakte een weids armgebaar naar het glinsterende water en zei: 'Waarom paarden? Waarom in 's hemelsnaam geen boten, terwijl je die naast de deur had?'
'Daar word ik zeeziek van.'
Ze schoot in de lach, 'Net zo iets als naar de hemel gaan terwijl je een hekel hebt aan harpen.'
Ik nam haar mee naar een hotel dat ik kende. Het had een zonnig, tegen de wind beschut terras waar je een adembenemend uitzicht had op de Solent en de voorbij stevenende schepen op weg naar Southampton. We dronken een kop warme chocola en bekeken de lunchkaart, en terwijl we over koetjes en kalfjes praatten verstreek de tijd als een molenvliet.
Na een biefstukje voor ons allebei en appeltaart, ijs en kaas voor Jossie trommelden we een taxi op. Er is er maar moeilijk een te krijgen op zo'n zondagmiddag in april, maar je bent autochtoon of je bent het niet, dus ik wist de parels wel te vinden.
De chauffeur kende me en vond het maar niets dat ik was gedeserteerd en nu 'vastelander' was, maar hij wist ook dat ik de wegen op mijn duimpje kende en dus reed hij linea recta via Blackgang Chine naar de ruige kliffen aan de zuidwestkust, zonder ommetjes om extra kilometers te maken. We reden daar een uurtje wat rond. Telkens hielden we even stil om buiten de auto in het door de wind platgewaaide gras van het hartverwarmende uitzicht te genieten; Jossie zoog haar longen vol en zei dat het haar een raadsel was waarom ik in Newbury woonde.
'De paardenrennen,' zei ik.
'Eenvoudiger kan het niet.'
'Vind je het goed als we op de terugweg even bij een vriend van me langsgaan?' vroeg ik. 'Een minuutje of tien?'
'Natuurlijk.'
'Dan graag naar Wootton Bridge,' zei ik tegen de chauffeur. 'De Frederick-werf.'
'Die is natuurlijk dicht. Het is zondag.'
'Laten we het toch maar proberen.'
Hij haalde omstandig zijn schouders op - als ik zo stom was moest ik het zelf maar weten - en reed terug over het eiland, door Newport de weg naar Ryde op, naar de diepe inham die een natuurlijke haven vormt voor honderden kleine jachten.
De witgeschilderde toegangspoort tot de scheepswerf was gesloten en elk teken van leven ontbrak.
'Zie je wel,' zei de chauffeur. 'Ik zei het toch.'
Ik stapte uit, liep naar de deur waar 'kantoor' op stond en klopte. Het duurde maar even of de deur ging open, en met een rukje van mijn hoofd gaf ik Jossie grijnzend een teken ook uit te stappen.
'Ik heb je telegram gekregen,' zei Johnny Frederick. 'En 's zondagsmiddags slaap ik.'
'Op jouw leeftijd?'
Hij was even oud als ik, bijna tot op de dag. Op school zaten we naast elkaar; we hebben heel wat afgelachen. De ondeugende jongen met het vollemaansgezicht was uitgegroeid tot een gespierde kerel met een gelooide huid, twee rechterhanden en een fikse hekel aan administratieve rompslomp. Nu en dan belde hij me om te controleren of zijn eigen accountant alles wel goed deed en dan bedolf hij de arme man onder mijn adviezen.
'Hoe is het met je vader?' vroeg ik.
'Hetzelfde zo'n beetje.
Johnny's vader had ooit eens een balk op zijn hoofd gekregen. Er waren tal van onaardige grapjes gemaakt over hoog timmeren en laag timmeren, maar het resultaat was wel dat een kwijnende familiezaak onder leiding van een frisse, pientere geest weer was opgeleefd. Door Johnny's ontwerpen en zijn gevoel voor materiaal zat Frederick Boats duidelijk in de lift.
Ik stelde Jossie voor. Ze werd met een kennersblik aan een vluchtige inspectie op aerodynamische lijnen onderworpen en kreeg een hand van een stuk eeltig teakhout.
'Aangenaam,' zei hij, wat wel ongeveer het summum van beleefde conversatie voor hem was. Hij richtte zijn blik op mij. 'Je bent behoorlijk gemangeld, hè, als ik de kranten mag geloven.'
'Dat kan je wel zeggen, ja.' Ik grijnsde. 'Wat bouw je tegenwoordig?'
'Loop maar mee.'
Hij liep naar de deur aan de achterkant van het efficiënt ingerichte kantoortje en deed die open de deur bleek rechtstreeks toegang te geven tot de eigenlijke scheepswerf, We stapten over de drempel, en bij het zien van de onverwachte afmetingen van de schuin aflopende en in het water eindigende loods slaakte Jossie een kreet van verbazing.
Er lagen diverse tamelijk kleine polyester rompen op constructiebokken, en in het midden lagen er naast elkaar twee grotere, met een kiel van anderhalve meter.
'Hoe lang zijn die?' vroeg Jossie.
'Ruim elf meter overal.'
'Ze ogen groter.'
'Op het water niet. Groter maken we ze niet momenteel.' Johnny liep met ons om een van de twee heen en wees trots op de fijne kneepjes in het ontwerp van de romp. 'Uitstekend te hanteren bij woelig water. Stabiel en niet moeilijk te zeilen, dat is wat de meeste mensen willen.'
'Geen wedstrijdjacht?' vroeg ik.
Hij schudde zijn hoofd. 'Die jolletjes daar wel. Maar een groot wedstrijdjacht is specialistenwerk. Daar zijn we hier niet op ingesteld, deze werf is niet groot genoeg. Trouwens, ik hou wel van plezierjachten. Een stukje tapijt in de kajuit en mooi soepel glijdende laatjes.
Jossie slenterde de betonnen helling af en wierp telkens belangstellend een blik in de half voltooide jollen. Ze zag er vergenoegd uit. Ik haalde de enveloppe met de vergrotingen uit mijn binnenzak en liet ze aan Johnny zien.
Drie foto's van een zeilboot en één onscherpe van een man.
'Dat is het jacht waarop ik ben meegenomen. Kan je er aan de hand van deze foto's iets van zeggen?'
Met zijn hoofd een tikje schuins bekeek hij ze nauwlettend. 'Misschien, als je ze hier laat. Ik kan er de catalogus op naslaan en het aan de jongens in Cowes vragen. Was er nog iets speciaals aan, voor zover jij je kunt herinneren?'
Ik legde uit dat ik weinig meer had gezien dan het zeilhok. 'Volgens mij was het een tamelijk nieuwe boot. Of in elk geval goed onderhouden. En hij is op donderdag 17 maart in de loop van de avond uit Engeland vertrokken.'
Hij haalde de foto waarop de man stond uit het stapeltje.
'Hij heet Alastair Yardley,' zei ik. 'Ik heb het erachterop geschreven. Hij komt uit Bristol en heeft als matroos gevaren op zeezeiljachten op proefvaart. Hij was de schipper van de boot. Hij is zo'n beetje van onze leeftijd.'
'Is er haast bij?'
'Hoe eerder ik wat weet hoe beter.'
'Oké. Ik zal een paar lui bellen. Als ik wat te weten kom geef ik het morgen door.'
'Fantastisch.'
Hij stopte de afdrukken weer terug in de enveloppe en liet zijn blik in de richting van Jossie dwalen.
'Een raspaardje,' zei hij. 'Mooie lijnen.'
'Ogen thuis.'
'Geef mij maar wat gewoners, makker. Stevig in de bloes en niet al te slim.'
'Wat saai.'
'Als ik thuiskom wil ik een kop warme thee en een pakkerd als ik er zin in heb, en geen gezeik over emancipatie.'
Als ik thuiskwam, dacht ik, zou ik daar best Jossie willen aantreffen.
Ze kwam met grote stappen van haar lange benen over het beton teruglopen en voegde zich weer bij ons. 'Een vriendin van me moest altijd per se mee gaan zeilen van haar vriend,' zei ze. 'Ze zei dat ze best tegen een nat pak, kou, honger, zeeziekte of angst kon. Maar allemaal tegelijk, dat werd haar te gortig.'
Johnny's ogen gleden mijn kant op. 'Bij deze vriend zou ze aan het goede adres zijn. Die gaat al dood in de haven.'
Jossie knikte. 'Zwakkeling.'
'Bedankt,' zei ik.
'Niets te danken.'
We liepen terug het kantoor door en stapten weer in de taxi, en Johnny zwaaide ons uit.
'Nog meer maatjes?' vroeg Jossie.
'Deze keer maar niet. Als ik aan de tantes begin komen we hier nooit meer weg. Als ik er één opzoek moet ik ze allemaal langs, anders breekt de hel los.'
Maar op verzoek van Jossie reden we wel langs het pension waar ik met mijn moeder had gewoond. Aan de voorkant was tegenwoordig over de hele breedte een glazen veranda en waar eens de tuin lag was nu een parkeerterrein. Bloembakken, felgekleurde markiezen en een bordje met 'Kamers te huur' dat zwaaide in de wind.
Duidelijk ontroerd zei Jossie: 'Dapper, hè?'
Ik rekende hier af met de taxi en terwijl boven ons de meeuwen krijsten en tegen de zonnige heuvel het witte stadje voortdommelde tot het theetijd werd liepen we naar de zee.
'Het is mooi hier,' zei Jossie, 'En ik begrijp waarom je bent weggegaan.'
Ze leek er even tevreden mee als ik om de rest van de dag maar wat te lummelen. We staken weer over met de hovercraft en reden kalm terug naar het noorden. Kort na zonsondergang stopten we ergens onderweg bij een restaurant waar we wat dronken en een rubberig varkenspasteitje verorberden, en meer dan twaalf uur nadat we vertrokken waren arriveerden we ten slotte weer bij het uitgestrekte blok gebouwen dat Axwood House heette.
Jossie wees misprijzend naar een nietsvermoedende Volvo die iets verderop geparkeerd stond, en zei: 'Dat is de auto van die draak van een Lida.'
De lamp boven de voordeur wierp zijn licht op haar boze gezicht. Ik glimlachte, en haar misprijzen ging over op mij.
'Ja, lach er maar om. Maar mooi dat ze straks hier intrekt, en wat moet ik dan?'
'Je zou kunnen verhuizen,' zei ik welwillend.
'Alsof dat zo eenvoudig is.'
'Naar mijn huis bij voorbeeld.'
'Goeiedag, zeg!'
'Kom het maar controleren op properheid, droogrot en spinnen,' zei ik.
Ze keek me op haar ontoeschietelijkst aan. 'Huisknecht, kok en dienstbodes?'
'Zes livrei knechten en een kamenier.'
'Ik zal eens langskomen voor een kopje thee met komkommersandwiches. Je hebt toch wel komkommersandwiches?'
'Maar natuurlijk.'
'Dun en zonder korstjes?'
'Dat spreekt vanzelf.'
Ik had haar echt verrast, zag ik. Ze stond met haar mond vol tanden. Niettemin was het overduidelijk dat ze niet in mijn armen flauw zou vallen. Ik had heel wat op mijn hart, maar ik wist niet hoe ik het moest zeggen. Over genegenheid en geborgenheid en vooruitzien.
'Volgende week zondag,' zei ze. 'Half vier. Op de thee.'
'Ik zal het personeel laten aantreden.'
Ze maakte aanstalten om uit te stappen en ik liep om de auto heen om het portier voor haar open te houden. Haar ogen keken me wijd opengesperd aan.
'Meen je het?' vroeg ze.
'Zeker. Het is aan jou... om te beslissen.'
'Na de thee?'
Ik schudde van nee. 'Wanneer je maar wilt.'
Over haar gezicht kwam zachtjes een uitdrukking van milde vriendelijkheid die ik nog niet kende. Ik kuste haar, en kuste haar nogmaals, met meer overtuiging.
Ze wendde zich af. 'Ik denk dat ik maar naar binnen ga,' zei ze met onvaste stem.
'Jossie...'
'Wat?'
Ik slikte. Schudde mijn hoofd. 'Kom theedrinken,' zei ik. 'Kom theedrinken.'